Teksten

2010

Pieter Vermeulen, ' Het doorwrochte interval'

Pieter Vermeulen

 

Het doorwrochte interval. Rond het werk van Robin Vermeersch

 

L’artiste avance, recule, se penche, cligne des yeux, se comporte de tout son corps comme un accessoire de son œil, devient tout entier organe de visée, de pointage, de réglage, de mise au point.

Paul Valéry

 

Te vragen om een rechtvaardiging voor het bestaan van kunst of een verklaring van haar ontstaan loopt uit op een onvermijdelijke reductie en simplificatie. Er valt niets (of net ontzaglijk veel) te zeggen zolang we de kunst niet zelf aan het woord laten. We hoeven haar overigens niet eens te laten uitspreken: we komen tussen in een gesprek dat reeds in de kunst begonnen is. Ook het gebaar van de kunstenaar is namelijk geen absoluut begin, maar – als expressie – steeds al een antwoord op een eerste aanstoot die van de wereld zelf uitgaat. Ergens in dat merkwaardige interval tussen oog en hand tracht de kunstenaar iets te herstellen, iets zichtbaar te maken van de latente indruk die zich in een soort blinde vlek heeft aangediend. En ook een tekst kan dit soort ontsluiting hoogstens trachten voort te zetten, met gepaste reserves voor het ‘laatste woord’.

 In 1932 maakte Alberto Giacometti een sculptuur met de titel Pointe à l’oeil, in hetzelfde jaar als het bekende Femme égorgée. De opstelling van de onderdelen roept een zekere spanning in leven. Enerzijds zien we een ellips- of bolvorm met een concave inkeping, wat doet denken aan een oog of een schedel. Daartegenover bevindt zich een soort fallische knuppel die aan de ene kant afgerond is, maar vlak bij het ‘oog’ uitmondt in een dreigende punt. Het is niet moeilijk om dit sculptuur te zien als een voorstelling van de blik zelf. Los van de erotische ondertoon[1], gaat het er om dat het oog hier als een orgaan wordt weergegeven, als iets belichaamd dat zelf zichtbaar is. Pointe à l’oeil thematiseert precies het anders onzichtbare ‘nulpunt’ binnen de orde van het zichtbare. Net dit kruispunt tussen zien en gezien worden noemt Merleau-Ponty het vlees (la chair). De textuur van het vlees verenigt de activiteit van het zien met de passiviteit van het gezien worden (zichtbaarheid).

 “On ne voit pas comment un esprit pourrait peindre”.[2] Een kunstenaar brengt steeds ook zijn lichaam in het spel, hij is geen onthecht oogpunt of ‘nulpunt’ van waaruit de wereld geobserveerd of bestudeerd wordt. Net zomin is zijn manier van kijken een neutrale, diagnostische Blick[3] die uit is op een zo accuraat mogelijke representatie. Of nog in de woorden van Paul Klee: “L’art ne reproduit pas le visible. Il rend visible.” De lichamelijke wereld bevindt zich niet zomaar ‘tegenover’ de kunstenaar: hij maakt er zelf ook deel van uit, en het is deze verstrengeling die hij tracht uit te drukken.  Merleau-Ponty vergelijkt de verhouding tussen waarnemer en waargenomene met die van de zee tot het strand of die van twee tegenover elkaar opgestelde spiegels: een grens kunnen we niet trekken, omdat zij voortdurend bezit nemen van elkaar. Op dezelfde manier is het zien verweven met het zichtbare; de blik van de schilder is geïncarneerd, vleselijk, koortsig, zoekend, onbeslist, onvoltooid.

 In het werk van Robin Vermeersch (° 1977 ) herkennen we iets van deze ambiguïteit en onbeslisbaarheid. De vormentaal die hij creëert situeert zich telkens ergens tussen: tussen het organische en het artificiële, het toevallige en het gezochte, abstracte en figuratieve, vormelijke en vormeloze. Zijn werken alluderen op de gegeven ruimtelijke context, en hoe die lichamelijk verkend wordt, gaande van de ‘onderzoekende’ tot de ‘voyeuristische’ blik. De figuren die Robin Vermeersch produceert hebben steeds iets parasitairs: ze bevinden zich ergens op de grens tussen binnen en buiten. Zij spelen met een doorwrochte ruimte die eerder dienstdoet als een ‘interval’, een tussenruimte die wordt getransformeerd tot een sculpturaal gegeven . Het organische karakter van Vermeersch’ sculpturen is te vergelijken met dat van menselijke organen, waarbij het meest intieme (‘binnenste’) tegelijk ook het meest anonieme (‘buitenste’) is. Om met één citaat te eindigen, of beter, te onderbreken: 

Art is a fruit that grows in man, like a fruit on a plant, or a child in its mother's womb (Hans Arp)



[1] Meer hierover in een artikel van Jean Clair, waar hij Pointe à l’oeil interpreteert aan de hand van Batailles Histoire de l’oeil.  Zie ‘La pointe à l'oeil d'Alberto Giacometti,’ Cahiers du Musée National d'Art Moderne, no. 11 (1983), p. 64-100.
[2] Maurice Merleau-Ponty, L’Oeil et l’Esprit, Gallimard, Paris, 1996,  p. 17.
[3] Naar de gelijknamige, tiendelige portretreeks door Luc Tuymans (1992).

Terug