Teksten

2007

Guy Bovijn, 'De beelden van Robin Vermeersch tussen concentratie en expansie'

Guy Bovijn,

De beelden van Robin Vermeersch:

concentratie en expansie

 De eerste zin van een tekst is richtinggevend voor het verdere verloop. Na die eerste zin kan men immers niet meer zomaar om het even wat schrijven: de toon is gezet, zoals het heet.

Een toon, of zin, of lijn, kan dan ook begrepen worden als een ruimtescheppend gegeven: de onbestemde wereld-als-ontwerp-ruimte, de wereld aller tonen, is na die ene, die eerste toon niet meer dezelfde. Veel ‘oorspronkelijke’ mogelijkheden blijken niet meer, grotere structuren actualiseren zich en gaan een eigen leven leiden, ten koste van andere structuren, op weg naar nog grotere structuren, ten koste van andere grotere structuren.

Lijnen worden weefsels…met elke differentiatie komt een nieuw binnen/buiten tot ontwikkeling, een nieuwe horizon. De geactualiseerde structuren, elk op hun niveau, verkennen hun omgeving, en zoeken die uithoek van de ruimte waarin ze zich verder kunnen ontwikkelen, net zoals die eerste toon, en volgens een logica hun eigen die, willen ze succesvol zijn, op die van hun omgevende ruimte, die met de eerste toon is ontstaan, dient aan te sluiten. En als ze succesvol zijn, die structuren, dan zullen ze uiteindelijk hun omgeving in beslag nemen, en uitputten, tot de dood erop volgt en de structuren in vergetelheid opgaan.

Verdwijnt met de ontwerpruimte ook de toonruiumte? En met die toonruimte ook de eerste toon? Het werk van Robin Vermeersch biedt een uitweg, al zou dit laatste woord wel eens heel misplaatst kunnen zijn.
Ruimte, Landschap, Kokers, Structuur: de titels klinken nogal abstract. De beelden die zich door die titels laten ‘benoemen’ ogen ook vrij abstract, in die zin dat zijn ‘ruimtes’, ‘landschappen’, en ‘dergelijke’, zich moeilijk laten plaatsen.
Toegegeven, ze bevinden zich voor ons, het zijn voorstellen, of voor-stellingen, en lijken zich dus af te tekenen ten opzichte van ons kijken.
Maar dat is slechts schijn: deze beelden laten zich niet vatten of koloniseren. Wat we daartoe nodig hebben, voor een soort van driehoeksmeting die een duidelijke situering, een horizon, mogelijk zou (moeten?) maken, is een derde coordinatiepunt, het referentiepunt dat de kijker in staat moet stellen het een en het ander te objectiveren, en dus handelbaar te maken, controlerbaar, eindig. En dat punt is er niet.
De tekeningen ontwikkelen zich vanuit een eerste markering, een toonzetting, het eerste absoluut geconcentreerde teken dat zich weet te onderscheiden binnen de ongedefinieerde ruimte dat een leeg blad papier is. ( Hoe zou het ook anders kunnen?)
Maar dat begin, dat blijft ons vreemd. Het gaat hier om een teken dat zich dupliceert, en blijft dupliceren totdat ere en nieuw teken ontstaat, een nieuw concentraat dat de vorige tekens

omvat, zij het slechts tijdelijk aangezien het zich ergens anders in de ruimte, in de onmiddelijke nabijheid maar toch ‘buiten’ hetgeen er reeds was, opnieuw manifesteert, en weer uitgroeit tot een groter teken, en zo steeds maar verder, totdat het teken haar uiteindelijke bestemming bereikt: het wordt ‘ruimte’, ‘structuur’, of ‘landschap’.

 Maar er is iets met die beelden. Zelfs de rand van het blad, zeg maar het fysieke kader, en dus de begrenzing van de tekening, blijkt deze beelden niet te kunnen stoppen. Deze beelden erkennen geen hogere macht: ze zijn wat ze zijn, voldoende op en in zichzelf. Ze hebben geen ‘buiten’ nodig; ze overleven hun kader. 
Het zijn Beelden. Men kan dan ook niet spreken van een entiteit waarop wij ons kunen enten, om zelf zo entiteit te worden. ( Het licht aan het einde van de kokers is er, soms, maar het werpt geen licht op het moment dat we het waarnemen: het nodigt uit, maar doet geen beloftes.) We kunnen ons wel laten opnemen, opgaan in een Ruimte die weliswaar niet rationeel naar onze maat is geschapen, waarin we dus niet kunnen zetelen, maar waarin we wel kunnen ronddwalen, uitgenodigd om die innerlijke noodzaak om steeds weer een uitgang te vinden, dat geruststellende einde waaraan we de wereld kunnen afmeten, los te laten. Het oorspronkelijk kwantitatieve teken, of die eerste kwantitatieve toon, hoeft zich niet te overleven: het leeft verder in het bezielde beeld, een Beeld, kwalitatief, dat zelfs ons, individuele kijkers, overleeft.

Of hoe klein het gebaar, eens doorgedreven, ons naar een moment van monumentaliteit kan leiden…

 

Guy Bovyn

 

 

 

 



Terug